Interview: Paul Jacobs

pauljacobs2PAUL JACOBS

GRAPPEN MAKEN IS NIET OM TE LACHEN 

 Jef Geeraerts en Bob Mendes worden aanzien als de pioniers in Vlaanderen van de misdaadroman. In hun zog installeerde zich één man: Pieter Aspe. Gepatenteerde troonopvolger, lang ook Koning Eénoog in het Land der blinden. Aspe werd een merk, een banier, een ambassadeur. Het volk verzamelde Aspe’s alsof hij de nieuwe Readers Digest was.

Toegegeven, jaren lang was de spoeling dun. Met alle respect voor wie het toen probeerde, want niet altijd was er gebrek aan kwaliteit. Eerder gebrek aan structuur.
Hoe dan ook, de kentering werd intussen duidelijk ingezet. Van achter de brede rug van Pieter Aspe gluren heel wat kandidaat vaandeldragers. Het wordt tijd dat we ze op hun waarde schatten, hen aan het woord laten, deze Vlaamse reuzen in wording.
Of u wilt of niet, het thrilt voortaan in Vlaanderen

Na Toni Coppers kregen we opnieuw een voormalige radioman aan de praat. Iemand die als producer decennia lang het aanschijn van quizzend Vlaanderen vorm gaf, zichzelf daarmee een naam maakte. We stellen de vraag in het interview, maar wat bezielt iemand zijn reputatie te grabbel te gooien en een thrillerreeks te starten? Hoogmoed? Pronken met belezenheid? Bezigheidstherapie voor een moeilijke oude dag?
Die gedachte kan ik meteen loslaten wanneer ik voor de man in kwestie zit en in zijn slimme oogjes kijk. Zonder er uit te zien als een gepatenteerde grappenmachine, voel je meteen hoe Paul alle binnenkanten van humor heeft beleefd, alle problemen met de voornaam kent. Mijn vragen kunnen dus maar beter à point zijn.
Paul Jacobs blijkt bovendien een minzaam causeur. Hij beheerst de kunst om zijn culturele bagage met mondjesmaat met je te delen. Heeft hij ongetwijfeld overgenomen van de talloze biografieën die hij verzamelt, van Woody Allen tot George Washington, die heel wat muurruimte inpalmen in het huis, van de gang tot de schrijfkamer.
Vijf thrillers heeft Paul Jacobs op zijn palmares. Ik las er een, en werd een fan. Ik las de derde en kan er niet meer over zwijgen.

“Je debuteerde op je 22e bij radioproducer Jan Geysen. Dat was begin jaren zestig. Hoe ging het er in die tijd aan toe op de radio?”

“Het was allemaal nogal ambachtelijk. Veel knippen en plakken. Nauwelijks elektronica. Jan Geysen hield van humor, maar was een snelle, gedreven man, die dicht op de actualiteit zat. We hadden net mei ’68 achter de rug, dus maatschappijkritiek was in de mode.
Het is trouwens een leuk verhaal hoe ik als groentje bij hem terecht kwam. Het begon hier, een paar honderd meter verderop. Ik zat in mijn eerste jaar RITS (filmschool) en deed het niet goed. Ik wist niet wat met mijn leven aan, behalve dat het rond schrijven en boeken zou draaien. Ik had een cabaretgroep opgericht, het vogelbekdier. Een vriend gaf me de raad Jan Geysen uit te nodigen op een optreden. Die is zowaar geweest. Twee maanden later kwam er een telefoontje uit Brussel: “de BRT vraagt u.” Geysen was komen kijken en zei dat hij wou beginnen met een dagelijks satirisch programma, waarvoor hij tekstschrijvers zocht. Of ik zin had? Een niet geuit gebed werd verhoord. Terwijl mijn medestudenten nog vier jaar studie voor de boeg hadden, zat ik middenin het vak, te zwoegen met bandopnemertjes, stugge schrijfmachines en vuil carbonpapier. Heerlijk.”

“Je was meteen gelanceerd?”

“Niet echt. Het programma bleek te kritisch, van alle kanten kwam verzet. De rechtse pers kon het niet vinden met linkse grappen. Na vier maanden werd het programma afgevoerd. Ik had plots geen job meer.  Toen bleek de naam Jan Geysen een geweldige referentie voor omroep Antwerpen. Het was de doorstart van mijn radiocarrière. Tien jaar later slaagde ik in het producerexamen van de BRT en kon ik eigen programma’s maken. “

“Na 1980 produceerde je bekende radioprogramma’s zoals Het vermoeden, De Taalstrijd, Kennis van Zaken , de Tekstbaronnen en de Rechtvaardige Rechters. Voor de TV bedacht je quizzen als de IQ-Quiz. Vrienden van je zeggen dat je een wandelende encyclopedie bent. Valt dat mee?”

“Ik ben alles weer aan het vergeten, dat schijnt typisch te zijn vanaf  je 60ste, Maar inderdaad, ik lees veel. Nu nog, maar actualiteit, de waan van de dag gaat tegenwoordig aan mij voorbij. Een recensent schreef ooit: de boeken van Jacobs zijn omgevallen boekenkasten, hij wil laten zien wat hij allemaal kent, maar hij komt er mee weg. Ik denk dat lezers die intellectuele weetjes wel naar waarde kunnen schatten.”

“Even fast forward: je schreef scenario’s voor tv-films. Bedacht quizzen die tot het culturele gedachtegoed behoren van tv-kijkend Vlaanderen. Je schreef een kinderboek, columns, je wint bij scrabble, schrijft tekstcartoons, verhalen, al dan niet historisch. Je bent gepokt, gemazeld en gelauwerd tot je schouders het niet meer kunnen dragen. Je kreeg Persprijzen, Sabam-prijzen en Pop Poll-prijzen. Alleen de Nobelprijs Literatuur lijkt buiten je bereik. Wat in hemelsnaam heeft je er toe bewogen in 2008 een thrillerreeks te starten?”

“Dat is een goede vraag. Ik was 56 toen ik loopbaanonderbreking nam. Mijn radio-ideeën waren een beetje op. Maar na 40 jaar werken dreigde thuis het zwarte gat. Toen ben ik in mijn kasten gaan rommelen en vond een reïncarnatiehoroscoop, die iemand in mijn jeugd voor mij maakte. Ik herlas de horoscoop en begon te fantaseren: stel dat het waar was, dat ik in een vorig leven werd geboren in de 16e eeuw, in Oxford woonde en aan al die andere beweringen beantwoordde. Stel dat je kon uitvlooien of zo iemand echt bestaat. Dan was dat een zeer boeiend gegeven, want je weet toch wat dat betekent?”

“Dat je je eigen toekomst kunt herschrijven?”

“Ja, maar ook dat het leven plots zin heeft, we allemaal naar een punt omega gaan, dat God bestaat. Een fantastische uitdaging. Ik mailde naar British Genealogy. Het antwoord kwam dadelijk, maar het was negatief. Engelse geboorteregisters zijn te vaag of onbestaand. Ik was terug bij af, tot iemand zei: schrijf daar een roman over. Dat was de aanzet tot mijn debuut, De Rode badkuip.

“Ik heb je laatste drie boeken gelezen. Kan je me even bijpraten hoe de relatie van Ellen en Thomas in de eerste twee delen ontstond?”

“Thomas Breens was een tv-presentator, een knappe, branieachtige actieman, die ruzie krijgt met zijn bazen, ontslag neemt, en Ellen ontmoet, een studente filosofie. Ze worden verliefd en beginnen in Frankrijk een Bed & Breakfast. Daarna beginnen hun avonturen.”

“In De laatste grap draait alles rond het programma De Potentaten, een niet eens subtiele verwijzing naar De Rechtvaardige rechters. De personages die je beschrijft zijn ijdel, onuitstaanbaar of homoseksueel. Enkele rekeningen vereffend, mijnheer Jacobs?”

“Zeker niet, het is eerder een hulde, het boek is ook opgedragen aan de échte potentaten.”

“Hoofdstuk 9 van De laatste grap begint met: “het was griezelig om zien hoe de dood van Myriam Molnar een lawine van schaamteloze sensatie in gang had gezet.” Is dat niet why media is all about? Ophef maken? Dingen ontdekken?

“Ja zeker, hé? Het is inderdaad de rol van de media om, gedreven door concurrentie, altijd te proberen het strafste, meest opvallende en sensationeelste verhaal te brengen. Ze moeten wel, dus krijg je escalatie. Ook onze hele economie zit zo in elkaar. Ingeboren hebzucht maakt dat mensen steeds rijker willen worden, succesvoller willen zijn en morele waarden zo afbrokkelen. Dit wordt bijna een filosofische discussie.” (lacht)

“De laatste grap heeft veel weg van een gesloten kamermysterie. Ik denk aan de moord in het wc-hokje.”

(Paul denkt diep na). “Dat is juist, een beetje John Dickson Carr. Dat was de koning van de gesloten kamer-moorden in de gouden jaren van de detectiveroman, de tijd van Agatha Christie en Ellery Queen. (Staat op en komt terug met een foto van Agatha Christie uit 1946, met handtekening. Paul Jacobs geeft een omstandig voorbeeld over een moord op een tennis gravel court – Moord op de tennisbaan van John Dickson Carr – waar slechts de voetsporen van het gewurgde slachtoffer zichtbaar zijn).

“Op de eerste bladzijden van het droomdagboek van Lavoisier vertel je dat wanneer een personage een droom vertelt, je de bladzijde over slaat. Je mist niets, zeg je. Dat meen je? “

“Ja. Ik vind dromen in boeken vaak te flauw, te bedacht en te gekunsteld. Dromen hebben zelden belang voor de plot, ze dienen alleen de sfeer. Ik denk: dat hoef ik niet te weten. Landschapsbeschrijving lees ik ook maar diagonaal. Je moet niet te eerbiedig zijn met boeken. Not everything is Shakespeare. Ik hoop uiteraard wel dat men mijn boeken woord voor woord leest. “ (Weer dat ondeugende lachje, waar hij patent op heeft)            

“En passant vermeld je Jung en zijn synchroniciteittheorie. Waarom zou hij een charlatan zijn?”

“Volgens Jung zou het radiobericht van een ontspoorde trein en het gelijktijdig ontvangen met de post van een modeltreintje, geen toeval zijn, maar synchroniciteit. Jung geeft geen verklaring, maar er bestaan verbanden die wij niet zien, beweert hij. Zelf ben ik in die zaken nogal down to earth, vrees ik, maar ik vind wel dat ik onderwerpen als reïncarnatie en voorspellende dromen mag gebruiken in mijn romans, zonder er zelf in te geloven.“

“Het bestaan van Antoine de Lavoisier is historisch bekend. Zijn dood door de guillotine is dat eveneens. Zijn dromen, droomdagboek met voorspellende krachten, compleet met toekomstperspectief voor de hele wereld zijn vruchten van je verbeelding. Hoe ontwikkelde zich dat stapsgewijs?”

“Hoe ben ik daar aan begonnen? (Mijmert even zoals hij dat als plotbedenker zou doen) Ik dacht : in het werkelijke leven is iedereen toch met dromen bezig? Wat is de betekenis van een droom? Mag ik er iets uit afleiden? Freud zocht er diepe psychologische betekenissen achter, maar die theorie valt wetenschappelijk niet te bewijzen. Maar het fenomeen droom blijft fascineren. Hoe komt je overleden moeder plots in je droom terecht als meisje van 24? Merkwaardig. Wat zou je met een droom kunnen doen? Wat als je droom uitkomt? Wat als een voorspellende droom werkelijkheid wordt? Het kan toch niet dat élke droom voorspellend is? Welke dan wel? Toen  kwam ik op die verjaardagen.  Op een huisgevel zag ik een notenbalk: do-mi-si-la-do-re. Dat is een calembour, een Franse woordspeling voor domicile adoré.  Gadverdekke, dat is bruikbaar. En zo verder. Een plot bedenken is vaak een intellectueel spel, waarvan je hoopt dat het sommige lezers zal aanspreken.”

“Je refereert veel naar films, Casablanca, All the President’s Men, In the Line of Fire. That’s another fine mess you’ve got me into, de key-phrase van Oliver Hardy. Je kunt je achtergrond niet wegstoppen. Benadruk je hiermee jouw filmische taal?”

“Ach, ik kijk graag naar films. Ik heb een viertal scenario’s voor tv-films geschreven. Ik hoor wel vaker zeggen dat mijn verhalen kunnen verfilmd worden. Ik zie de scène voor mij voor ik ze opschrijf. Ik probeer een verhaal zo plastisch mogelijk voor te stellen.”

“Victor Brauner,  de schilder om wie het allemaal draait in het droomdagboek van Lavoisier, bestond. Het zelfportret met één oog bestaat?”

“Ja. Brauner schilderde heel zijn leven zelfportretten met slecht één oog. Later, op zijn veertigste komt hij tussenbeide in een caféruzie, waarbij een vriend hem per ongeluk toetakelt met een glas, waardoor hij een oog verliest. Was dat toeval? Het kan niet anders, want wat is het alternatief? Had hij misschien een voorspellende droom? Ik denk van niet, maar het is wel sterk, een merkwaardig toeval. Je moet maar eens gaan kijken in het Centre Pompidou, in Parijs.”

“Thomas Breens is een gepensioneerde voormalige TV-presentator van 44 jaar die wel een groen blaadje lust. Hij verbaast er zich over hoe een jonge, verstandige, mooie vrouw als Ellen Rademakers, lic. Phil. Magna cum laude, het in deze uithoek van de wereld al zo lang uithoudt met een stugge zwijgzame holenbeer als hij. Toch bedriegen ze elkaar in zowat elk boek. Zijn zelfs groene blaadjes altijd groener aan de andere kant?”

“In de eerste boeken zijn ze trouw aan elkaar. Vanaf de laatste grap worden ze per ongeluk schuinsmarcheerders. Ik vind: als je een stelletje in je boeken opvoert en er zich een kans voordoet op een interessante complicatie in je plot, moet je dat gebruiken. Je hebt een aantal pionnen en je begint daarmee te schuiven. Dat maakt het verhaal rijker en gewaagder. “

 

LEZERSVRAAG “Zijn er feiten die tijdens uw werk bij de media zijn voorgevallen, die U in uw thrillers verwerkte?”

“Buiten die show met de Rechtvaardige rechters, waarrond de plot van de laatste grap draait, schiet mij niet zo dadelijk iets te binnen. Dus neen. “

“Dood van een egoïst” begint waar het droomdagboek van Lavoisier ophoudt: Thomas Breens zit in de gevangenis bij de mysterieuze Professor R, Ellen heeft afstand genomen van Thomas en de B&B in Normandië is verkocht. Was deze tabula rasa nodig?

“Daar heb ik al een beetje spijt van. Eigenlijk was met die B&B annex boekhandel nog meer aan te vangen. Maar het was onvermijdelijk. Thomas en Ellen gingen uit elkaar, dus konden ze zeker niet verder met hun Franse  B&B. Dan was het ook logisch dat Thomas terug naar België kwam.”

LEZERSVRAAG “Waarom geeft u in dit boek geen verklaring waarom Thomas nog in de gevangenis zit?”

“Ik heb getwijfeld, maar dacht dat het verhaal dan te log zou worden. Er is wel een kleine verwijzing (leest voor. Referentie naar een schot, een brand, de verzachtende omstandigheden) Meer denk ik dat niet nodig was. Ik vind niet dat je in elk boek het vorige moet herkauwen. En je kunt natuurlijk altijd het vorige boek lezen.“

“Dood van een egoïst” begint met de dood van Thomas vader. Van het beminnelijke vaderbeeld blijft niets over, wanneer Thomas het bureau van zijn vader doorzoekt. We krijgen eerst een overzicht van wat een intellectuele geest verzamelt: Cartier-Bresson, Kingsley Amis, Freud en Jung, en 1000 places to visit before you die. Maar Thomas vindt ook bezwarende krantenknipsels en een mysterieus wandelgidsje. Behalve dat dit de plot op gang brengt onthult het de afrekening tussen vader en zoon, wanneer die ontdekt dat zijn vader een notoire vrouwenloper was.”

« Eigenlijk vind ik die vader best charmant. Een bon vivant. Ik heb hem alleen maar  egoïst genoemd omdat dat zo mooi klonk in de titel. Hij werd chirurg omdat ik dat nodig had voor de plot. Hij moet een lijk in stukken hakken, dus slagers of chirurgen komen in aanmerking. Zo ga je verder. Ik begin vaak met één idee: wat als mijn erfgenamen mijn oude wandelgidsen vinden, met al die uitroeptekens en onleesbare opmerkingen? Dan ga ik wandelen met een notitieboekje op zak, om het verhaal verder uit te werken.”

“Vind je dat boeiend, die creatieve periode?”

“Ik vind dat een verschrikkelijke periode. Ik heb daar de pest aan. Het blijft altijd hard nadenken, struikelen, opnieuw beginnen. Het is boeiend, maar hard werk. Daar had ik zeker de tijd niet voor toen ik nog een full time baan had. “

 

LEZERSVRAAG: “Ik heb uw boeken nog niet gelezen, maar ben wel benieuwd. Kan ik met Dood van een egoïst beginnen of ben ik verplicht alle voorgaande delen te lezen?”

“Begin gerust met Dood van een egoïst. Indien de personages je bevallen, kun je later nog de draad oppikken. Dan lees je een beetje zoals in een flashback. “

“Dood van een egoïst” heeft iets Hitchcockiaans. De hoofdfiguur ontdekt wat niemand anders doorheeft, gaat alleen op onderzoek waardoor hij zelf in moeilijkheden raakt. Ben ik warm?”

“Dat vind ik een groot compliment. Hitchcock was geweldig, hoewel hij zelf andere schrijvers plunderde: Daphne du Maurier, Patricia Highsmith, Ernest Lehman….”

“U heeft het weer eens gedaan, mijnheer Breens. Met die stopzin beweert Commissaris Hayden dat Thomas steeds weer op de verkeerde plaatsen opduikt. Hayden was er al bij in De Rode Badkuip, in Brussel. In Dood Van een Egoïst is hij hoofdcommissaris in Antwerpen. De man heeft nogal veel jurisdictie, niet?”

“Ik ben blij dat je me de vraag stelt. Voor het eerste boek ben ik een politiecommissaris gaan opzoeken, die me wat wapens liet zien en het hele politieprocedurecircus uitlegde. Leerzaam maar nogal saai. Dus dacht ik: ik gebruik geen politieman als held. Een amateur is veel leuker, veel dichter bij mij. Maar die werkwijze maakt het ook ingewikkelder voor me. Thomas kan als amateur nooit een moord onderzoeken waar hij niets mee te maken heeft. Hij moet zich beperken tot zaken die zich in zijn omgeving afspelen. “

 “Dood van een egoïst” staat bol van plotwendingen, die, wat zeldzaam is, op geen enkele manier gezocht aandoen of onrealistisch lijken. Ik mag er hier niets over vertellen, maar je hebt je duidelijk geamuseerd, nietwaar? Teken je dat allemaal op voorhand uit of zijn dat ingevingen van het moment? Met andere woorden: schrijf je intuïtief of zeer gepland? “

“Het was, geloof ik, Vladimir Nabokov die in een interview vertelde hoe bij een vriend-schrijver de personages met hem altijd aan de haal gingen. Daarop riposteerde Nabokov: “Niet met mij. Mijn personages doen wat ik wil.”
Simenon begon te schrijven zonder te weten waar hij naar toe wou. Benny Baudewyns zegt dat hij dat ook zo doet. Ik probeerde het twee keer, maar zat halfweg strop en dan heb je een half jaar voor niks gewerkt. Dus dat durf ik niet meer. Ik moet nu echt goed vooraf weten wat mijn personages zullen uithalen. Eigenlijk moet ik àlles weten voor ik durf te beginnen. Het is ook een stimulans. Dan denk ik: nog zes hoofdstukken en ik mag aan dat geweldige einde beginnen, waarbij ik de lezer al die tijd op het verkeerde been heb gezet.”

“Werk je met een feitenbord?”

Ik schets een verloop: eerste moord, tweede moord. Thomas weet van niets. Politie komt erbij . Thomas moet vluchten. Vrouw bedriegt hem. Hij is kwaad. Je hoort het: vrij rudimentair. Sommige kenners beweren dat een boek dat zo vooraf is gepland stug en voorspelbaar wordt, maar dan is het de kunst van de schrijver om dat te vermijden. Ik blijf altijd chronologisch schrijven. Ik begin dus heus niet met die lekkere moordscène van hoofdstuk 17. Neen, dat is dan de beloning na het schrijven van 15 en 16.”

“Op het einde van het verhaal vertrekt Ellen naar Vancouver, in Canada. Ben je het volgende boek al aan het schrijven en speelt Vancouver daarin een rol? “

“Ellen speelt weer een rol. Thomas ontmoet een jonge vrouw die zich wil wreken op een serie vrouwenhaters.  Meer mag ik er van mezelf nog niet over zeggen. Eerst moet mijn toneelstuk af. Er zit volgens mij immers een mooie theaterthriller in mijn tweede boek: een ijskoud gerecht.

“Jouw thrillers zijn, naar het aanschijn van je visueel verleden, van een ijzerheinige (trouvaille van Jacobs!) degelijkheid. Ze zijn spannend, ze kloppen, ze zijn gevoelig en humoristisch. Persoonlijk vind ik ze van het beste dat ik de laatste jaren heb gelezen. Waarom vinden 30 000 andere Vlamingen dat niet met mij? Waar blijven de prijzen? De erkenning? De roem? Het standbeeld? De Paul Jacobslaan? “

“De Paul Jacobssteeg, zal je bedoelen? (lacht) Zeg het mij. Ik heb geen idee. Zou het niet kunnen dat ze wat te ingewikkeld van opzet zijn? Lezers geraken tegenwoordig maar moeilijk voorbij de tafel van de bestsellers. Maar dat gaat ongetwijfeld veranderen nu alle lezers Alibimagazine me hebben leren kennen, nee?”
Waarna weer dat slimme lachje opwelt. Als een smiley met geluid….

Raymond Rombout

(Verscheen eerder op Crimezone.nl)