De metgezel van de detective

Elementary, my dear Watson

De detective werkt meestal niet alleen, hij heeft medewerkers, vaak een dicht bij hem staande vertrouweling of metgezel, vaak ook verder van hem verwijderde politieagenten, die niet zelden in concurrentie met hem het onderzoek voeren.

De vertrouweling van de detective, in de wetenschappelijke literatuur steevast als ‘Watson-figuur’ betiteld, neemt verschillende functies op zich:

– Zijn eerste functie is van verteltechnische aard.  In een gesprek met de detective weekt de vertrouweling informatie los.  Dit gebeurt door zelf vragen te stellen of door zijn eigen mening te uiten.  Hij fungeert hierbij als medium, via hetwelk aan de lezer waarnemingen, voorlopige conclusies of resultaten van detective meegedeeld worden – en dit in de losse vorm van dialogen.

De andere functies zijn eerder receptieesthetisch gegrond:

– Doordat communicatiesituatie tussen de detective en zijn begeleider meestal asymmetrisch is, de begeleider is ondergeschikt aan zijn dominerende vriend en dit laat hij merken door zijn vaak naïeve vragen, wordt de glans en roem van de detective extra beklemtoond.  Deze glans kan versterkt worden door de openlijk geuite bewondering voor de prestaties van de detective.  Tegelijkertijd wordt zo op de reactie van de lezer, die dezelfde bewondering koestert, suggererend geanticipeerd.  De bewonderende houding van de lezer wordt in het bijzonder afgedwongen wanneer de vertrouweling (zoals dr. Watson) de rapporteur van de gebeurtenissen is en daarbij voortdurend de eigen achterstand aan informatie meedeelt.  De lezer kan zich dan amper losrukken uit het perspectief van de figuur die het respect voor zijn held / vriend formuleert.

– Vele kleine opdrachten, die de vertrouweling overneemt, dienen ook om de held op een voetstuk te plaatsen.  Doordat de detective zich zo met deze kleine taken, waarbij vaak lichamelijke beweging onvermijdelijk is, niet hoeft in te laten, heeft hij de nodige tijd voor zijn denkarbeid.  Zelfs wanneer de vertrouweling als deus ex machine moet optreden en de detective moet waarschuwen of uit een hachelijke situatie redden, richt de lezer zijn bewondering op de held, die zich aan het gevaar blootstelt, terwijl de hulp van zijn metgezel, die meestal van het toeval afhangt, als vanzelfsprekend wordt gezien.

– Het duidelijk superieure gedrag van de detective ten opzichte van zijn kompaan versterkt eveneens het zelfbewustzijn van de lezer, bijvoorbeeld wanneer hij vroeger dan de vertrouweling tot een conclusie komt die de detective al getrokken heeft.  Op deze wijze intensifieert de metgezel de binding tussen de lezer en de detective.  Anderzijds zet juist de vertrouweling de lezer door verkeerde, door de detective niet becommentarieerde, gevolgtrekkingen op het valse spoor, en vergroot zo de afstand tussen de succesvolle held en de verleide lezer.  Het is belangrijk om juist deze dubbele functie van de Watson-figuur te erkennen.

Tot de medewerkers van de detective horen ook politieagenten.  Dit geldt ook wanneer de detective zelf deel uitmaakt van het politiekorps, bv. commissaris Maigret of DCI Morse.  Ook de agenten moeten voornamelijk de prestaties van de held in het spotlicht zetten.  Zelfs als ze ijverig aan de speuractie deelnemen zijn ze in de detectiveroman niets meer dan bekwame routiniers, die zich blind en fantasieloos in een doodlopende straat storten.  Politiemensen worden in het genre als mensen van de daad voorgesteld, die hun intuïtie volgen en niets van theorieën moeten weten resp. niet in staat zijn ze te ontwikkelen.  Daardoor zijn ze bewust als contrastfiguren geconcipieerd die door hun gebrek aan resultaat de detective helpen aan zijn aura van methodische en rationele denker.  Toch verbindt de detective zich met zulke ongelijke partners, en dit om hen als instrument in te zetten.  Door dit verbond zet de detective zich aan de kant van de macht die de legaliteit en de normen van de maatschappij steunt.

P.S. Sherlock Holmes’ uitspraak “Elementary, my dear Watson” komt in geen enkele geschrift van Doyle voor.  De associatie van deze quote met Sherlock Holmes komt uit de slotregels van de film ‘The Return of Sherlock Holmes’ (1929).